Pacifisme in tijden van oorlog Doopsgezinde gemeente Amsterdam 5 mei

Beste aanwezigen, ik dank u voor de uitnodiging hier vanmiddag iets te mogen zeggen over pacifisme, oorlog, en vrijheid. Het is vandaag 5 mei, en dat is een feestdag.  Maar ik moet u zeggen dat ik het altijd een beetje moeilijk heb met 4 en 5 mei.  En dat komt om ik deze dagen niet los kan zien van de verschrikkingen van de oorlogsjaren. In de eerste plaats natuurlijk de Holocaust, maar ook de prijs die betaald is om een einde aan de oorlog te maken:  de tienduizenden slachtoffers van geallieerde bommen op Duitse steden, de miljoenen omgekomen Russische soldaten aan het Oostfront, tot de atoombommen op Hiroshima en Nagasaki.

En daarmee ligt er voor mij meteen een groot probleem op tafel: Want een pacifist wijst het gebruik van geweld af, en zeker van militair geweld, maar hadden de geallieerde troepen ons in 1945 niet bevrijd, dan hadden we nu allemaal Duits gesproken, zoals André van Duin een paar jaar geleden hier even verderop op de Dam – met het nodige gevoel voor drama – bij de nationale herdenking wist te zeggen. Het is een onverwoestbaar frame, of narratief zo u wilt: er was geen andere weg dan een militair offensief tegen nazi Duitsland.

Nu ben ik van nature best een opgewekt persoon en ondanks de zware kost is het niet de bedoeling dat we allemaal gedeprimeerd naar huis gaan. Ik beloof u in ieder geval dat ik hoopvol en positief zal afsluiten.

Gisteren was de Oekraïense president Zelenski in Nederland, en premier Rutte liet nog eens weten trots op hem te zijn. Want de Oekraïners vechten – zoals Rutte en andere Europese leiders steeds herhalen – ze vechten voor onze vrijheid en onze manier van  leven.

Breng daar als pacifist maar eens iets tegenin.  Toch ga ik dat vandaag proberen.

en ik hoop dat ik u daarmee een beetje kan opbeuren in deze afschuwelijke tijd waarin het geloof in militair geweld boven elke twijfel verheven lijkt te zijn.

Ik wil vanmiddag met u onderzoeken waarom we als samenleving zo gemakkelijk in een oorlogsroes verzeild raken; ik wil duidelijk maken waarom ik vind dat het voeren van oorlog misdadig is, of je nu de aanvallende partij bent of de verdedigende; ik wil onderzoeken of er alternatieven zijn om oorlog te voorkomen, en ik eindig met een vraag naar ieders persoonlijke verantwoordelijkheid. En dan nog het beloofde hoopvolle slotwoord.

 

Goed, oorlogsroes:

Eén treffend voorbeeld van dat geloof in militair vertoon las ik onlangs, 25 maart in een reportage in de Volkskrant over de opgebloeide Nederlandse wapenindustrie. Het wapenbedrijf Thalens in Hengelo had zelfs een basisschool op bezoek die daar een rondleiding kreeg. Kinderen dus, die een rondleiding krijgen bij een  wapenbedrijf.  Wie verzint zoiets? En even schokkend, van de kant van de ouders en leerkrachten kwam er geen enkele kritische vraag. Zover zijn we kennelijk in onze adoratie van militair vertoon, zo worden kennelijk ook de jongste geesten beinvloed dat de meest geavanceerde en dodelijkste wapens normale producten zijn.  De wapenlobby ijvert ondertussen om investeringen in wapenbedrijven weer onder het keurmerk van duurzaam en ethisch beleggen te scharen. Als het aan de wapenlobby ligt zijn investeren in wapenbedrijven ethisch verantwoord. En als je gelooft dat wapens vrede kunnen brengen dan hebben ze nog gelijk ook, zo eerlijk moeten we zijn. Wie A zegt moet ook B zeggen. En wat is daar tegenin te brengen?

 

Als het – in deze oorlogsdagen in Oekraine – in de media over pacifisten gaat worden ze doorgaans beschreven als een groepje naïevelingen, of als een verzameling grijze koppen die dommelend in een zaaltje naar een inleiding luisteren, zoals de Groene Amsterdammer in januari nog zo beeldend beschreef.

Het pacifisme kent – zeker in tijdens van oorlog – fanatieke bestrijders, die vreemd genoeg vaak juist vaker in linkse kringen te vinden zijn dan onder militairen. Toen ik zelf dienstweigerde en in Nieuwersluis was opgesloten merkte ik dat de militairen daar doorgaans  respect voor mijn opvattingen hadden. Ik had een diametraal andere opvatting dan zij, maar mijn opvatting werd doorgaans gerespecteerd. En zo hoort het natuurlijk ook. De meest fanatieke tegenstand ervaren pacifisten deze dagen juist bij Groen Links of bij de Groenen in Duitsland.

Voor het Vredesmagazine interviewde ik onlangs een aantal oud PSP politici: ze bleken allemaal even  fanatiek in het afwijzen van hun oude standpunt en waren in het kamp van de wapen aanhangers terecht gekomen. Neem bijvoorbeeld  Hubert Smeets, oud correspondent in Moskou van de NRC, en de man achter het zeer goed ingevoerde internetblog Raam op Rusland. Smeets was in zijn jonge jaren ook lid van de PSP.  Maar vandaag de dag schrijft hij in een recente column in de NRC :  “het  gebroken geweertje is een pathetisch gebaar geworden.”  Kortom: buiten de orde geplaatst. Het klinkt een beetje als een oud roker die na te zijn gestopt heel fanatiek nog rokende medeburgers gaat belagen dat het heel stom is om te roken.

 

De populariteit van een geweldloos standpunt lijkt afhankelijk van het moment: Na een oorlog zijn we vaak doordrongen van de verschrikkingen ervan: zie de opkomst van de anti oorlogsbeweging na de eerste Wereldoorlog: het Nooit Meer Oorlog. Na de Tweede Wereldoorlog duurde het iets langer voordat de Ban de Bom beweging aanhang kreeg en culmineerde in de massale anti kernwapen demonstraties begin jaren 80.

Maar waar oorlog is, gelden andere principes zoals de  Belgische historica Anna Morelli  in haar opsomming van 10 principes formuleert, en die we steeds tegenkomen aan beide kanten van de strijdende partijen. ik noem er een paar:

Wij willen geen oorlog, dat is de vijand;

de leider van de vijand is een duivel;

wij verdedigen een nobele zaak;

onze zaak is heilig, god is met ons;

wie onze zaak in twijfel trekt is een verrader.

Al die vuistregels van propaganda zien we 1 op 1 terug, ook in deze oorlog.

Of, zoals de Utrechtse hoogleraar politicologie aan de Universiteit Utrecht Jolle Demmers ons voorhoudt: In tijden van oorlog keren we terug naar een soort reptielenbrein: de nuance verdwijnt, we  kunnen niet meer logisch nadenken, we zien alleen nog zwart en wit.

***

De indeling in goed en kwaad mist zijn uitwerking niet: Ook de Nederlandse vredesbeweging PAX is vóór wapenleveranties aan Oekraïne. In mijn eigen omgeving zie ik het ook: een oud dienstweigeraar die ik op straat tegenkom en mijn gebroken geweertje ziet zegt: “Oh ben jij nog bij de oude club? Nou, ik niet. Als mijn zonen naar Oekraïne willen om te vechten dan houd ik ze niet tegen.” Op een feestje hoor ik intelligente mensen openlijk praten of een atoombom op Russische stellingen geen goed idee zou zijn. Dat is schokkend. Iedereen lijkt vatbaar voor de eerste stap die kennelijk gezet moet worden: bepalen wie goed en fout is, een ingewikkeld probleem terugbrengen tot een simpele tweedeling.

We zien die golfbeweging  terug in de geschiedenis van de 20e eeuw: In oorlogstijd heerst de oorlogswaan, in tijdens van vrede volgt de reflectie.

***

Na de verschrikkingen van de Eerste Wereldoorlog kwam de ‘Nooit meer Oorlog” beweging op: Het gebroken geweertje werd een bekend symbool, Kerk en Vrede werd opgericht in 1924, net als de internationale dienstweigerbeweging War Resisters International. Honderden dienstweigeraars verdwenen in Nederland tussen 1918 en 1938 achter de tralies. De ellende van de oorlog stond nog op hun netvlies gebrand: oorlog moest uitgebannen worden. Hetzelfde gebeurde op het hoogtepunt van de massale kernbewapening in de jaren van de koude oorlog: Het verhaal dat je door het dreigen met vernietiging de vrede kon bewaren werd steeds minder geloofd, en opnieuw nam het aantal dienstweigeraars en pacifisten toe, dit keer ook zogenoemde totaalweigeraars die tot 18 maanden werden veroordeeld. Dat waren er opnieuw vele tientallen, ik was één van hen in 1979, en zat mijn straf uit in het militaire gevangenis Nieuwersluis en in het huis van bewaring in Assen.

Maar in de aanloop naar een oorlog zie je hele andere dingen: dan zie je wat de befaamde historicus Ewoud Kieft in 2015 in zijn boek  “Oorlogsenthousiasme” zo treffend beschrijft: hoe we in de ban van oorlog raken.  Een citaat op de achterflap van zijn boek is veelzeggend: “Dat bevalt mij eigenlijk wel aan deze fantastische oorlog, dat die helemaal geen zin lijkt het hebben” schreef de bekende Duitse schrijver Hermann Hesse op 26 december 1914, vijf maanden nadat de Eerste Wereldoorlog was uitgebroken. En hij stond niet alleen in zijn geestdrift: duizenden van Europa’s meest vooraanstaande kunstenaars, schrijvers en wetenschappers waren euforisch toen de oorlog uitbrak. Hesse, Freud, de Russische dichter Vladimir Majakovski, de Engelse schrijvers Herbert George Wells, en Thomas Mann. Hoe konden – schrijft Kieft – zoveel intelligente, vooruitstrevende mensen veranderen in militante, oorlogs-verheerlijkende radicalen?

Eenzelfde soort enthousiasme zien we sinds vorig jaar na de Russische inval in Oekraïne: een onaflatende stroom politici benadrukt de noodzaak om Rusland een lesje te leren, van de voorzitter van de Europese Commissie Ursela van der Leyden tot onze eigen Ministers Hoekstra en Ollongren, om er twee te noemen, tot VS president Biden. Ondertussen komen militair deskundigen met grote regelmaat en met bijna onverholen enthousiasme uitleggen hoe de kansen op het slagveld zich ontwikkelen.  Oorlogsenthousiasme. Ook de media spelen hun rol met verve, één voorbeeld, het commentaar in de Volkskrant op 24 augustus, een half jaar na het begin van de strijd, ik citeer: “Zonder de moed der Oekreainers en hun wil om te vechten zou Rusland rustig plannen kunnen maken om andere gebieden terug te brengen in de Russische schoot. Gelukkig betwist niemand, behalve Baudet en een handvol verwarde experts dat Oekraïne gewapenderhand geholpen moet worden.”

Oorlogsroes. Wie daardoor bevangen wordt doet er wellicht goed aan om niet al te zeer de verschrikking van wat oorlog is tot zich door te laten dringen. Wat het wezenskenmerk van oorlog is: het doden van anderen; die we voor het gemak dan de vijand noemen.

***

Als je, zoals ik, het voeren van oorlog misdadig noemt, wie is dan de misdadiger? De soldaat aan het front of de regering die de soldaat dwingt om naar het front te trekken?

Dit voorjaar was de filmserie de Stamhouder op TV. De serie is gebaseerd op het boek van Alexander Munninghoff, en in één van de afleveringen zit een voor mij zeer betekenisvolle scene. We zien daarin de vader van Alexander die als SS’er aan het front in Oekraine vecht.  Samen met een collega SS’er hebben ze een dorp gezuiverd, en willen ze de aftocht blazen. Maar omdat ze honger hebben proberen ze eerst nog een van de ganzen te pakken die door het verder levenloze dorp scharrelen. Eén van die ganzen rent een huis binnen, de vader van Munninghoff rent er achteraan en open ontdekt hij in dat huis een luik. Misschien heeft u de serie gezien en herkent u deze scene. Wat er gebeurt:  luik open, trap af, … baby – moeder – moeder dood – wegwezen, maar dat kind dan? Doodschieten – kussen.

Is dit verwijtbaar? De vader van Munninghoff wil de baby niet doden, maar kan de baby ook niet meenemen, dus baby zal sterven. De ander drukt de baby dood, dat is gruwelijk,  maar maakt het lijden kort. Wie doet het goed? Welke opties hadden de twee Duitse soldaten?

De scene riep bij een voor mij herkenbare reflex op:  Ik was niet verontwaardigd over het optreden van de twee militairen, ik was vooral verontwaardigd, verbijsterd, dat het de politici zijn die in een oorlog militairen voor onmogelijke keuzes en dilemma’s plaatsen.  Het zijn niet de soldaten die hier de eerste verantwoordelijkheid dragen, maar de politiek die militairen de oorlog insturen. Ik ben natuurlijk een kind van mijn tijd en ik herken in zo’n scene de tekst van Bob Dylans prachtige lied “Masters of War” uit 1963 waarin hij zegt – ik vat het samen – “

You put a gun in my hand and you hide from my eyes. You sit back and watch when the death counts get higher.”

Dylan schreef dat in relatie tot de Vietnam oorlog, net als Lennard Nijgh zijn befaamde lied Meneer de president; bekend geworden door Boudewijn de Groot, U kent de tekst uit uw hoofd:

“Meneer de president, slaap zacht in je mooie witte huis, denk maar niet teveel aan al die frontsoldaten eenzaam stervend in de warme tropennacht, meneer de president, slaap zacht.”

Het zijn de politici die ons de oorlog insturen en ik kan het ook nu met de Oekraïne oorlog op het netvlies niet anders zien: Het is Putin die zijn legers een buurland instuurt, maar het is ook Zelenski die er voor kiest om zijn soldaten naar het front te sturen  om het land te verdedigen. Omdat ze kennelijk in de aanloop naar deze oorlog ervoor hebben gekozen om te escaleren in plaats van te de-escaleren. Omdat ze beide bereid zijn om hun jonge mannen op te offeren voor hun politieke idealen. En we zien nog iets anders: we zien overal in Europa een roep om bewapening en investeringen in defensie. De wereld geven dit jaar ruim 2000 miljard aan bewapening uit, de helft van dat wereldwijde budget wordt uitgegeven door NAVO landen, met de VS voorop. De wapenindustrie floreert. Met een beetje demagogie kan je zeggen: oorlog is ellende voor velen, een financieel gewin voor weinigen.

***

Maar wat dan? Dat we als samenleving inmiddels bevangen zijn door een oorlogsroes lijkt een feit. En dat oorlog verschrikkelijk is ook. Dat de Oekraine oorlog zich al jaren aandiende en we hebben verzuimd om het probleem vreedzaam op te lossen, zelfs dat besef begint nu ook langzaam door te dringen. Maar op 24 februari 2022 waren het wel de leiders in het Kremlin die besloten om  een buurtland binnen te vallen, zoals  nazi Duitsland dat op 1 september 1939 deed met Polen. En wat doe je dan?

Kort na het begin van de oorlog schreef ik een opiniestuk waarin ik zei: ‘Zelenski, leg de wapens neer, offer je soldaten en je volk niet op aan deze Russische agressie.” Hoon was uiteraard – op een enkele uitzondering na – mijn deel.

Want je overgeven is laf. Al zeggen we dat weer niet van de Nederlandse capitulatie in mei 1940, na vijf dagen. Of van de Deense overgave in 1940, al na zes uur. Zo had ook een snelle Oekraiense overgave  in ieder geval het drama van Bucha, Izjoem en Mariopoel kunnen voorkomen. Al weten we niet wat het lot van Oekraïne bij een snelle overgave was geweest.

En dat is het probleem: breekt de oorlog eenmaal uit, dan zijn de dilemma’s onoplosbaar geworden. We komen er niet meer uit, ons beoordelingsvermogen laat ons in de steek. De enige manier is om te analyseren waarom een oorlog uitbreekt en dus in te grijpen voordat het te laat is. Want als het eenmaal oorlog is helpt vechten met de handen op de rug  niet echt. Niet terugvechten lijkt ook geen aantrekkelijk scenario.  Wel terugvechten evenmin. Wat blijft er dan nog over?  Dan moet je dus zorgen dat de oorlog niet uitbreekt.  En dat betekent dat  je  moet kijken naar de voorgeschiedenis van oorlogen: ze ontstaan niet zomaar als een natuurverschijnsel. Ook niet in Oekraïne.

**

Hans Kribbe is een Nederlands politiek strateeg in Brussel die van 2006 tot 2014 het Kremlin adviseerde toen Rusland op 1 januari 2006 voorzitter van de G 8 werd, de club van  rijke industrielanden. Kribbe werd ingehuurd om het Kremlin daarbij te adviseren. Zijn aanspreekpunt in Moskou was de man die nu nog steeds woordvoerder van het Kremlin is, Dimitri Peskov.  Hans Kribbe vertelde mij twee dingen: ten eerste: de Oekraïne oorlog diende zich al jaren lang aan en ten tweede: die oorlog had voorkomen kunnen worden als Oekraïne geen aansluiting had gezocht bij de NAVO, maar akkoord was gegaan met een neutrale status: Niet bij Rusland, maar ook niet bij het Westen.

Binnen de huidige geopolitieke verhoudingen overspeelde Oekraine haar had, stelt Kribbe. Je kan soms niet alles krijgen wat je wil.  Kribbe wijst naar Angela Merkel, die – reflecterend op de Russische overheersing van Oost Europa na de Tweede Wereldoorlog vaak sprak over ‘strategisch geduld’: OP de conferentie van Yalta in februari 1945 werd Europa door Stalin, Churchill en Roosevelt verdeeld in invloedssferen. Dat was de prijs die Europa betaalde voor haar bevrijding door de Russen en de Westerse geallieerden. Niet leuk voor de Oost Europese volken die onder Sovjet invloedsfeer kwamen, maar het was niet anders. Dat is wat Merkel bedoelde met strategisch geduld: je kan niet tegen de geschiedenis inroeien. Daarom steunde het Westen de opstanden in de DDR in 1953, Hongarije in 1956 en Praag in 1968 ook niet: de verdeling in invloedssferen was nu eenmaal gemaakt en alles was beter dan oorlog.

Zo zegt Kribbe, had het er ook in Oekraïne uit kunnen zien: een Russische Krim en deels bezette delen van de Dombas, maar alles beter dan oorlog. En met strategisch geduld wachten tot je het conflict vreedzaam kunt oplossen. En ja, je kan zeggen: Kribbe verwoordt het standpunt van de Russen, Kribbe is bevooroordeeld, maar je kan ook zeggen, en dat is vruchtbaarder lijkt mij: Kribbe verwoordt hoe deze oorlog voorkomen had kunnen worden. En ja, dat heeft een prijs: het opgeven van het idee dat jij zelf als land je koers kan bepalen. En accepteren dat het vreedzaam oplossen van conflikten jaren kan duren.

**

In analyses over de Oekraine oorlog wordt ook veel teruggekeken naar de manier waarop Engeland en Frankrijk in de aanloop naar de Tweede Wereldoorlog Hitler Duitsland teveel zijn gang hebben laten gaan. Zoals we Putin teveel zijn gang hebben laten gaan in Georgie en bij zijn bezetting van de Krim.

Ik ben uiteraard van na de Tweede Wereldoorlog, maar mijn ouders zaten er middenin. Mijn vader was Nederlands Hervormd, mijn moeder Doopsgezind. Ze steunden mijn dienstweigering, ondanks dat ook zij blij waren met de geallieerde soldaten die in hun woonplaats Leeuwarden in april 1945  de Duitsers hadden verdreven. Ik voelde daarbij altijd iets ongemakkelijks: je zal maar onder een bezetting leven en van mening zijn dat je niet moet vechten. Laat je dat dan aan anderen over? Dat voelde als inconsequent. En te gemakkelijk.

Toen de militaire aanklager in 1979 twintig maanden cel tegen mij eiste, stuurde mijn vader hem een brief waarin een antwoord besloten lag. “Onze generatie” schreef mijn vader “heeft  de Tweede Wereldoorlog niet weten te voorkomen. Wij hebben daarin collectief gefaald. Zodat uiteindelijk geallieerde soldaten hun leven voor ons moesten opofferen. Nu wilt u van de generatie van mijn zoon opnieuw dat ze zich gaan voorbereiden om zich op te offeren voor de fouten van onze huidige politici.” Die brief hielp mij in mijn eigen denken. Het gevoelsmatige: “Ik wil geen ander doden” kreeg een diepere laag: Het is de politiek voor wie oorlog kennelijk een acceptabel middel van politiek bedrijven is. Waar escalatie met hoofdletters geschreven wordt en de-escalatie, water in de wijn doen, geldt als laf. Daar werk ik niet aan mee.

 

*** ( WO 2)

Pas de afgelopen jaren ben ik veel gaan gelezen over de Tweede Wereldoorlog.  Pacifisten hebben het in die jaren natuurlijk ongelofelijk lastig gehad, en velen hebben gedurende die jaren afscheid van hun idealen genomen. De aanhang van pacifistische organisaties zoals Kerk en Vrede slonk in de aanloop naar de Tweede Wereldoorlog aanzienlijk.

Maar pacifist zijn betekent niet niks doen. Pas onlangs ontdekte ik dat er ook tijdens de bezetting sprake is geweest van pacifistisch verzet, een beetje een weggemoffelde geschiedenis. Zo las ik over de Groep de Groot in Groningen: een verzetsgroep van zo’n 100 mensen die in hun verzet geweldloosheid als uitgangspunt hadden: van het onderbrengen van onderduikers tot het maken van  vervalste persoonsbewijzen en distributiekaarten, het uitgeven van verzetsbladen en het financieel ondersteunen van ontslagen spoorwegmensen. Je geweldloos verzetten is geen garantie dat je niks overkomt: Veel leden van de groep de Groot werden gearresteerd, gemarteld en vermoord. Zoals de jonge studente Anda Kerkhoven die ik 1945 op 26 jarige leeftijd werd gefusilleerd. Ondanks het tragisch lot van veel leden van de groep hadden ze in ieder geval hun principes overeind gehouden, ze waren niet gebogen voor onrecht, maar hadden niet naar geweld gegrepen. Het staat niet in onze geschiedenisboeken, er zijn geen films over gemaakt.

En ik las ook over een andere weggemoffelde geschiedenis,  in het proefschrift ‘Noodzakelijk Kwaad’ van de historicus Joggli Meihuizen die in 2003 promoveerde op de economische collaboratie in Nederland. Het is verbijsterend om te lezen hoe hij beschrijft hoe gretig de Rotterdamse Havenbaronnen daags na het bombardement op Rotterdam vrijwillig en op eigen initiatief hun diensten aanboden aan de nieuwe Duitse machthebbers. Zijn studie bevat vele voorbeelden. Zijn boek  werd nauwelijks opgemerkt. Het paste niet in het verhaal dat Nederland graag over zichzelf vertelt.

In de laatste en fel bekritiseerde aflevering van de serie “Het verhaal van Nederland”  – onlangs op televisie – zie je hoe nauwgezet de Nederlandse ambtenarij, het plaatselijk gezag en de politie  hebben meegewerkt aan de Duitse voorschriften, en de registratie en transport van de Joden. We weten dat Nederland het hoogste percentage weggevoerde Joden  in de bezette landen kende en – dat wist ik niet – met 25 duizend personen – ook het grootste aantal vrijwillige aanmeldingen voor de SS kende.

Het neemt allemaal niet weg dat het nazi Duitsland was dat overal in Europa verantwoordelijk was voor terreur en vernietiging. En misschien was er geen andere weg dan oorlog om een einde aan dat bewind te maken. We zullen dat nooit weten. Maar het betekent ook weer niet – en daar wil ik voor mezelf aan vasthouden – dat het zou betekenen dat oorlog de enige weg is om een einde aan onrecht te maken. Dat oorlog de enige weg is, is net zo’n onbewezen stelling dan het beweren van het omgekeerde.

**

Ik wil proberen tot een paar conclusies te komen. Want  hoe je ook naar oorlog kijkt, wat de dynamiek van oorlog ook is, wat onze politici allemaal verkeerd mogen doen en hoe we bevangen worden door een oorlogsroes: uiteindelijk gaat het voor mij om de vraag:  wat doe ik als mens? Uiteindelijk draait het om de vraag die ieder voor zichzelf moet beantwoorden:  Ben ik bereid om  een ander te doden? En als ik dat niet wil, vind ik het dan wel acceptabel dat een ander dat voor mij in de plaats doet?

Nog niet zo lang geleden sprak ik met Dion van den Berg van vredesbeweging PAX, destijds de linkerhand van Mient Jan Faber. Zelf, zo zei hij, zou hij nooit een ander kunnen doden, maar hij was dankbaar dat anderen daartoe wel bereid waren om zijn vrijheid te verdedigen.  Ik merkte toen dat ik die gedachte niet kon volgen. Ik kan een ander niet weerhouden om te doen wat ie doet, – ik kan een Oekraïense soldaat niet weerhouden om op een Russische leeftijdsgenoot te schieten, – maar doe het niet voor mij. Daarom kan ik ook helemaal niet meegaan in de frases van Ursela van der Leyden of Mark Rutte als ze zeggen dat Oekraïners vechten voor onze manier van leven of onze vrijheid. Als je dat vindt, dan moet je ook bereid zijn om mee te vechten. Anders klinkt het een beetje hypocriet.  En omgekeerd: als ik de wapens niet op wil nemen moet ik er niet stiekem op hopen dat een ander dat voor mij zal doen. Misschien zie ik dat te zwart-wit, maar dat klinkt ook een beetje hypocriet.

En ja, als de consequentie daarvan is dat mijn vrijheid me wordt afgenomen, dan is dat zo. En waar mogelijk zal ik me verzetten. Maar dat verzet zal geweldloos zijn.

Ik heb geen hekel aan militairen, ik veroordeel ze niet. Ik zie ze niet als dader, ik zie ze vooral als slachtoffer. Omdat oorlog soldaten voor onmogelijke keuzes stelt. Zoals in de scene met de baby uit de serie de Stamhouder. Of zoals het verhaal van mijn allang overleden oom, die ook Willem de Haan heette. Hij  vocht in mei 1940 bij vliegveld Ypenburg bij Den Haag. En toen ik totaal dienstweigerde riep ik in mijn jeugdig enthousiasme dat iedere militair voor mij een potentiële moordenaar was. Mijn oom kon dat niet erg waarderen en het leidde ook tot verwijdering tussen hem en zijn broer, mijn vader. Onlangs vertelde mijn nicht wat er gespeeld had. Haar vader had zich al die jaren vertwijfeld afgevraagd of en zo ja hoeveel Duitse soldaten hij daar bij Ypenburg had gedood. Die knagende twijfel was bij hem net naar de achtergrond verdwenen toen ik in 1980,  40 jaar later, elke militair een potentiële moordenaar noemde. Door die opmerking van mij kwamen bij hem alle eindelijk net begraven trauma’s weer boven. Zo werkt de oorlog voor talloze militairen door, en alleen daarom al is oorlog misdadig.

**

In 1985 was ik in Nicaragua waar ik een moeder interviewde die drie zonen was kwijtgeraakt die als militair hadden gevochten tegen de door de Amerikanen gesteunde contra’s. Maar moeder was niet verdrietig, ze was trots. Van president Ortega, nu een grote dictator, had ze een oorkonde gekregen, waarop stond: “Madre de la Patria” moeder van het land. Ortega had het haar persoonlijk overhandigd, de foto hing aan de muur van haar eenvoudige huisje. Ik kan het niet anders zien dan dat zo’n moeder op haast misdadige wijze was gemanipuleerd: ik plaats van te rouwen om het verdriet dat ze haar zonen had verloren, was ze juist trots. Voor mij was dat een tegen natuurlijke reactie.

**

Ooit interviewde ik voor de NOS radio twee Nederlandse mannen die aan het einde van de Tweede Wereldoorlog gevangen zaten in de Jappenkampen in Nederlands Indie. De een was dankbaar voor de atoombommen op Japan, waaraan hij zijn vrijheid te danken had. Japan capituleerde immers kort nadat die alles verwoestende bommen waren gevallen.  De ander was echter verteerd door een schuldgevoel: hij had zijn vrijheid – zo voelde hij het – te danken aan de dood van 100 duizenden onschuldige doden.  Hij was, zo zei hij, liever toen gestorven in dat Indische Jappenkamp dan dat hij zijn leven te danken had aan zoveel onschuldige slachtoffers in Hiroshima en Nagasaki.

Twee perspectieven die het dilemma van de oorlog bijna niet scherper kunnen maken. Met als duivels dilemma: Hoeveel mensen mogen sterven voor jouw vrijheid?

 

Pacifisme

Maar ik wil vandaag positief eindigen. Want hoewel het aantal pacifisten in tijden van oorlog klein en onbetekenend is, onbetekenend is het pacifisme an sich natuurlijk niet.  Het denken over oorlog en vrede gaat terug tot de Griekse filosofen die zich al het hoofd braken over het begrip rechtvaardige oorlog.

Wat dat betreft houdt de Bijbel het eenvoudiger met haar simpele gebod: “Gij zult niet doden”

Het pacifisme staat in een rijke traditie van niet de minsten:  Ook de humanist Erasmus schurkte er in 1518 al tegen aan toen hij zijn boek ‘de klacht van de vrede’ schreef, waarin hij zegt: “liever een onrechtvaardige vrede dan een rechtvaardige oorlog.” Dat schreef hij in de jarenlange aanloop naar  de 80 jarige oorlog.  Dat is best een ingewikkelde uitspraak, als ik het goed interpreteer zegt hij: liever onrecht accepteren dan vechten voor iets wat doorgaat als rechtvaardigheid. Zie de analogie met het strategisch geduld van Angela Merkel.

Het is goed om ook af en toe de namen te noemen van mensen die het pacifisme hebben uitgedragen en verdiept, zoals de Nederlandse anti militarist Bart de Ligt 1883-1938, dominee Jan Buskus overleden in 1980 en de theoloog Hannes de Graaf ( overleden in 1991) Andere namen: Fransiscus van Assisi, en  Imanuel Kant. Dom Helder Camara, Albert Einstein, Mahatma Ghandi, Martin Luther King, Alfred Nobel, Pablo Picasso, Bertrand Russell, Albert Schweitzer, en de onlangs overleden Desmond Tutu. Wie zich pacifist noemt,  bevindt zich in goed gezelschap.

Bij een positief einde past ook om te zien dat in Rusland meer dan 100 duizend jonge mannen sinds het begin van de oorlog uit Rusland vertrokken zijn omdat ze niet in, of tegen Oekraïne willen vechten. Soms worden ze in de Westerse media neergezet als lafaards omdat ze bang zouden zijn om te sterven. Maar voor mij maakt dat niks uit: het zijn hoe dan ook jonge Russen die niet geloven in het officiële verhaal van het Kremlin dat de strijd zou gaan om de bevrijding van Oekraïne. Ze kiezen voor een onzekere toekomst, laten soms vrouw en kinderen achter, hun verhalen zijn regelmatig hartverscheurend.

En zo zijn er ook in Oekraïne sinds het uitbreken van de oorlog tienduizenden Oekraïners in de dienstplichtige leeftijd het land ontvlucht.

Voor mij zijn het hoopvolle signalen.  Hoopvol zijn voor mij de drie jonge Russen die ik onlangs in Nederland ontmoette en die alledrie hun land uit gevlucht zijn uit angst voor mobilisatie. Even hoopvol is het dat ook in Oekraine mensen zijn die de dienstplicht weigeren, ondanks vervolging en gevangenisstraf. Een van hen is Yurii Sheliazhenco van de Oekraïense pacifistische beweging “World beyond war”. Hij zei bij zijn dienstweigering: “Ik zal nooit een ander mens doden omdat ik denk dat dat fout is.” Simpeler kan je het begrip pacifisme niet verwoorden: Ik zal nooit een ander mens doden omdat ik denk dat het fout is.

Een laatste gedachte wil ik aan u meegeven. Onlangs overleed de laatste aanklager in het Neurenbergproces, Benjamin Ferencz, hij werd 103 jaar oud. In dagblad Trouw stond 11 april een verhaal over hem. Ferencz werd geboren in een joods gezin in Transsylvanie, in Oost Europa, en vluchtte met zijn ouders naar de VS. In 1944 vocht hij in Normandië  met de Amerikanen  tegen de Duitsers. Daarna kreeg hij de opdracht om naar de bevrijde concentratiekampen te gaan om te documenteren wat daar was gebeurd.

In zijn boek ‘Negen lessen voor een bijzonder leven’ beschrijft hij zijn ervaringen als 25 jarige: “Het ene kamp was nog erger dan het andere, crematoria die nog werkten, mensen vel over been tussen het vuilnis op zoek naar eten. Het ene kamp was nog erger dan het andere. Ik overleefde het door te doen alsof ik op een Hollywood set was: Naar binnen, m’n werk doen en maken dat ik weg kwam.”

In 1947 is hij een van de jongste aanklagers in de grootste moordzaak van de geschiedenis: het Neurenberg proces.

Deze man heeft dus het kwaad in de ogen gekeken om de meest indringende manier die er bestaat. En wat zegt hij na zoveel jaren?

“Geen enkel internationaal conflict rechtvaardigt het gebruik van geweld. De verheerlijking van oorlog moet vervangen worden door de verheerlijking van vrede.”

Zijn leven lang hield hij lezingen voor jonge mensen, die hij voorhield: “Iedereen kan iets doen, praat erover met je vrienden, je familie, je leraren, je buren. Bepleit het oplossen van conflicten op geweldloze wijze. Dat is allen maar rationeel als je kijkt naar de militaire uitgaven. Als je niks beter weet dan meer geld uitgeven aan manieren om mensen te doden, dan is er echt iets mis.” Aldus Benjamin Frencz, een van de aanklagers bij het Neurenberg proces.

 

Deze week kocht ik het boek Vredelievend Verzet van de Amerikaanse politicologe Erica Chenoweth, het is net uit. Zij analyseerde 100-den conflicten en het verzet van burgers daartegen. Haar verbijsterende conclusie: geweldloos verzet is twee keer zo effectief als gewelddadig verzet. Wie zich -zoals het Westen nu doet – bewapent tegen een militaire dreiging maakt de wereld uiteindelijk onveiliger. Een veiliger wereld vraagt om een paradigmaverandering waarin we leren dat vreedzaam verzet effectiever is dat gewelddadig verzet. “Het lijkt onmogelijk,” zoals Nelson Mandela ooit zei, om er aan toe te voegen:  “tot dat het gedaan is.”

 

Dank voor uw aandacht.

 

Willem de Haan is redacteur van het Vredesmagazine,  www.vredesmagazine.nl  freelance journalist en publicist. Hij studeerde sociologie en zat in 1979/1980 een jaar gevangen als totaaldienstweigeraar.

Start typing and press Enter to search